Hij zit daar met zijn boek in zijn schoot. Starend naar de merel voor hem op de tegels. Hoe lang had hij daar nu al naar die tegels gekeken? Hij weet het niet. Was het een kwartier? Een uur? De wind wakkert aan en de warme zon begint aan haar langzame toch naar beneden Dat geeft aan dat hij daar al zeker meer dan een uur gezeten moet hebben.
Zijn handen zitten nog steeds geklemd om zijn boek en zijn plakkerig geworden. De merel blijft maar op de tegels rond hippen af en toe een dingetje pikken met zijn snavel. Malle merel.
Beneden zich rijden de auto’s door de straat. De auto’s. De auto’s.
Het is een vertrouwd geluid geworden wanneer hij de balkondeuren opent en het straat leven in allerlei geluiden naar binnen dringt. Hij heeft er van gehouden. Het voelde aan dat hij leefde, echt leefde, het leven proefde. Het leven inmiddels vervlogen.
Het boek geklemd in zijn handen. Hij kan niet meer verder lezen. De woorden dansen voor zijn ogen. De zinnen kunnen zich niet meer vormen.
De wind blaast langs zijn armen. Ze worden koud. Hij moet opstaan en naar binnen gaan. Het is mooi geweest voor vandaag. Maar hij stelt het nog even uit. Als hij op het balkon is, is hij dichtbij haar.
Pijnlijk dichtbij. Dat is wat hij wil. Daar waar zij voor het laatst was. Op het balkon. Haar bloemen verzorgen en genieten van alle kleuren die de bloemen waren. Even iets naar voren buigen om een dood blaadje weg te halen. Onder haar tengere gewicht breekt de oude rotte balustrade en tuimelt ze naar beneden. De auto te dichtbij om te ontwijken. Het balkon in een klap stil en leeg.
Hij staat op en gaat het lege huis binnen. Vanuit zijn ooghoek ziet hij de merel opschrikken en wegfladderen. Malle merel.