
Een tafereel
Voorovergebogen met zijn armen rustend op de koude brugleuning, staart hij over de gracht.
Het water glinstert in het licht van de straatlantaarns.
Het is stil op straat, nog een paar fietsers zijn onderweg naar huis.
De stad gaat slapen.
Zelfs de vogels zijn al slapen.
De eendjes dobberen met hun kop in de veren op het water wat rond.
De man glimlacht even naar de eendjes.
‘Welterusten, tot morgen.’
Even kijkt hij naar de lucht.
Wolken slapen nooit, zij drijven altijd maar door en zijn altijd onderweg tot ze zijn opgelost.
De maan kleurt rood vanavond.
De man geniet van zijn dagelijkse afspraakje met de stad.
Als hij gezien heeft dat de stad helemaal in ruste is, gaat hij, als laatste, ook naar huis.
Hij tikt zachtjes met zijn hand de kop van de hond naast hem.
‘Kom Blunder, we gaan. Zachtjes doen, want iedereen slaapt.’
Trouw loopt zijn hond met hem mee.
Het park, de nacht in.